Dirk Zoete



review detail

back to overview
Over mestmachines en stromuren. Interview met Dirk Zoete

01/04/2005 - Hilde Van Gelder en Mieke Bleyen

INTERVIEW

Hilde Van Gelder en Mieke Bleyen in gesprek met Dirk Zoete

Hilde Van Gelder (HVG) en Mieke Bleyen (MB): In je tentoonstelling in het STUK in 2004 toonde je zowel tekeningen, maquettes als levensgrote installaties zoals een mestmachine, mest- en stromuur. Welke plaats bekleden de tekeningen en maquettes in jouw oeuvre? Hebben ze wat jou betreft een bestaansrecht op zichzelf of zie je ze eerder als documenten van een werkproces dat gericht is op een - desnoods ingebeelde - 1:1 realisatie?

Dirk Zoete (DZ): Alle maquettes hebben zeker een bestaansrecht op zich, de meeste tekeningen ook, al waren er ook tekeningen die ik erbij geplaatst heb om mijn manier van werken te tonen, om het proces duidelijk te maken. In het STUK was het zo dat alles getoond werd als onderdeel van een groot werkproces. Iedere maquette was eigenlijk een verderzetting en verbetering van de vorige. Het onderzoek ging hoofdzakelijk over hoe mest verwerkt kan worden zodat het kan dienen als grondstof om te bouwen en te verwarmen. De grote installaties zoals de stro- en mestmuur zijn voor mij geen autonome kunstwerken, maar eerder probeersels om één en ander aan de praktijk te toetsen. Hetzelfde geldt voor de mestmachine, die voor mij een gebruiksvoorwerp is en zonder de context nietszeggend wordt.

HVG en MB:Welke rol hebben de miniatuurfiguurtjes die je maquettes bewonen?

DZ: Veel draait om kijken en tonen of kijken naar het kijken. Bij mijn eerste maquettes functioneerden de figuurtjes enkel als hulpmiddel om de schaal aan te geven. Later werden ze echt onderdeel van het beeld en dienden ze als model om bepaalde systemen en processen te demonstreren - hier denk ik vooral aan de maquette met het mestperssysteem die ook te zien was in STUK. Ik heb ter voorbereiding van mijn tentoonstelling in het STUK wat onderzoek gedaan over huizen gemaakt uit gras en leem. Iets wat veel gedaan werd in het zuiden van de Verenigde Staten in de 19de eeuw. Er bestaan veel mooie foto’s van dergelijke huizen. Hierop is het erg opvallend hoe de bewoners erbij staan. Het volledige gezin poseert trots met hun beste kleren aan, hun weinige bezittingen, hun dieren en de groenten uit de hof. Ik heb getracht om op de zelfde manier mijn figuren te integreren in de maquettes, met een soort trots uit overlevingsdrang of trots tegen beter weten in en met de waardigheid van het 'weinige'.

HVG en MB: Ze lijken twee verschillende manieren van omgaan met de omgeving te belichamen. Enerzijds zien we mannetjes die het land bewerken en noestig arbeiden: ze lijken te sterk in beslag genomen door hun activiteit om hun omgeving als ‘landschap’ te kunnen ervaren. Anderzijds zijn er ook vaak figuurtjes aanwezig die als het ware in rust zijn en mooi aansluiten bij de panoramische architectuur van uitkijkposten die in jouw werk vaak voorkomt.

DZ: De figuren die arbeid verrichten zijn onderdeel van het tafereel. De toeschouwers zijn buitenstaanders en waren in de eerste plaats noodzakelijk om het omgaan met de architectuur weer te geven. Het is alsof de werkelijke toeschouwer zich als maquettefiguur in het werk geplaatst ziet. De toeschouwer komt dus eigenlijk in het beeld terecht en wordt er daardoor onderdeel van, zoals in een film van Akira Kurasawa waarin een reële persoon door een schilderij van Vincent Van Gogh wandelt. Dat vind ik een goed beeld van wat ik wil doen, de toeschouwer meenemen in een schilderij, meenemen in een project of werkproces, zodat iedere stap van wat ik onderneem duidelijk te volgen is.

HVG en MB: Het is opvallend dat die mannetjes kleren dragen uit een andere tijd. Vooral bij de vrouwen valt dat heel erg op. En dan denk je zo terug aan schilderijen van Jean-François Millet, zelfs Emiel Claus komt in gedachten. Op welke manier wil je je verhouden tot een schilderkunstige traditie waarin boeren als sociale klasse vaak negatieve of geromantiseerde betekenissen toebedeeld kregen?

DZ: Die kleren zijn in de eerste plaats overgenomen van de foto’s waarover ik het daarnet had. Het geeft de figuren ook wel een plasticiteit die misschien wel goed overeenkomt met de beelden die ik maak. Het is zeker zo dat er overeenkomsten zijn met Millet en Claus waarin het landschap en de mens er één zijn, er op een natuurlijke wijze deel van uit maken. Het omgekeerde is te zien bij Kaspar David Friedrich waar de mens tegelijk een toeschouwer en een buitenstaander is. Het is een goed voorbeeld om het contrast tussen de plattelandsbewoner en de stedeling aan te tonen. Dit is iets waar het bij mij vaak om draait, waar ik het vaak over heb. Dat is waarschijnlijk wel een romantische gedachte, want de echte plattelandsbewoner bestaat binnenkort niet meer.

HVG en MB: In jouw universum zien we geen lintbebouwing, randsteden of verstedelijkte dorpskernen… De landbouw is er niet in de marge gedrukt… Wil je een geromantiseerd beeld van de samenleving geven of verschuilt in die weergave nu net een onderhuidse kritiek van de alledaagse Vlaamse omgeving die je manifest niet toont?

DZ: Misschien geef ik inderdaad wel een bepaald romantisch beeld, wil ik een universum creëren dat voor mezelf relevant is, controleerbaar is en logisch in elkaar zit. Mijn werk gaat over onderwerpen waar uiteindelijk weinig aandacht voor is en die zelden in de hedendaagse beeldende kunst aan bod komen. Daardoor is het wel degelijk ook een kritiek, niet zozeer op de omgeving maar meer op een soort verstedelijkte mentaliteit en cultuur.

HVG en MB: Je gebruikt landbouwmaterialen zoals stro en koeienmest om monumentale sculpturen te maken. Hoe ben je ertoe gekomen om met mest te werken ?

DZ: Het was in het begin zeker niet mijn bedoeling om met mest sculpturen te maken, zelfs niet om er echt muren mee te bouwen. Het ging me er in de eerste plaats over hoe mest kan gebruikt worden als isolator en brandstof. Het idee om energie te verzamelen en bij te houden is iets wat me al lang bezig houdt. Niet zozeer uit ecologische overwegingen, maar veeleer uit zuinigheid, nederigheid of zelfredzaamheid.

HVG en MB: Wat is het belang voor jou van dergelijke organische materialen voor het sculpturale medium? Ga je hierdoor ook bewust een dialoog aan met een traditie die, tot in de jaren '60 van de vorige eeuw, geworteld was in harde materialen zoals steen, brons of hout?

DZ: In werk niet in reactie tegen de klassieke materialen uit de beeldhouwkunst. Ik ben lang niet met sculptuur op zich bezig geweest. Vroeger was ik vooral een tekenaar, iemand die tekeningen maakte als ontwerper van allerlei utopische, half architecturale ideeën en hoe de mens - en dat was dan eigenlijk altijd mezelf - hierin kan werken en wonen. Erg ruimtelijk allemaal... Het is maar zeer recent dat het sculpturale element begint mee te spelen en dat ik er ook als dusdanig begin mee om te gaan. De maquettes die ik maak worden altijd maar groter, zodat er nog moeilijk sprake is van schaalmodellen. Ze beginnen zich toch anders tot de ruimte te verhouden en worden eigenlijk als beelden op zich gezien.

HVG en MB: Wat is voor jou het belang van de geur die jouw werken uitademen?

DZ: Ondertussen beheers ik mest als bouwstof toch al behoorlijk goed, zeker na de muur die ik er in het STUK mee bouwde. Het is uiteindelijk een materiaal dat makkelijk te gebruiken valt, een natuurlijk bindmiddel heeft en ook best wel “proper” is en na volledig gedroogd te zijn geheel reukloos is. Ik zit hier nu een beetje reclame te maken voor stront!

HVG en MB: Het cyclische, inherent aan de landbouwstiel, komt in het werk Mestkop: de 3-jarige cyclus. Wonen, afbreken, opbranden (jaar 0) sterk naar de voorgrond. Niet alleen in de werkwijze van bouwen en afbreken, maar ook in het gebruik van natuurlijke materialen zoals mest. Dat heeft iets heel ‘aards’. Waar ligt voor jou de kracht van het cyclische?

DZ: Dat vind ik moeilijk te beantwoorden. De kracht ligt nu net in dat aardse. Al staat het cyclische niet alleen voor het altijd vernieuwende leven in de natuur en dergelijke, of voor het altijd hergebruiken van materialen. Het staat even goed voor de niet aflatende en afstompende dagelijkse sleur en verveling. Daar dacht ik ook wel aan bij het maken van het werk Mestkop. Een leven lang dezelfde taak verrichten, bouwen, afbreken weer bouwen. Het absurde idee om, als een altijd bezige werkmier, zonder denken, altijd hetzelfde 'nutteloze' werk uit te voeren. Ik denk er over om nu een werk te maken dat duidelijker en meer uitgesproken over het cyclische gaat. Ik wil een 'jaargetijdenboek' ontwerpen met tekeningen waarin materialen, mensen, landschappen en gebeurtenissen, doorheen de maanden en de seizoenen 'evolueren' en veranderen.

HVG en MB: In heel wat van je tekeningen en maquettes komen kophuizen voor. Ogen en vensters vallen er samen, de blik naar buiten wordt dus letterlijk ingelijst. We vinden deze antropomorfe woningen reeds bij Pieter Bruegel terug, vooral dan in zijn surreële, Bosschiaanse schilderijen en tekeningen. In jouw werk ervaren we deze hoofden niet zozeer als hellelichamen, maar eerder als inspirerende plaatsen om te vertoeven. Waar komt jouw liefde voor het kophuis vandaan en welke betekenissen roept het voor jou als beeld op?

DZ: Niet alleen in die kophuizen maar ook in andere werken zijn ramen aanwezig om, zoals jullie het zeggen, het landschap en de omgeving te kadreren. Beelden, koppen, huizen die kijken of staren over het landschap. Afgesloten naar binnen gekeerde vormen met kleine openingen, die de 'buitenwereld', de omgeving naar binnen halen. Ik had vroeger het idee opgevat om zelf een atelier of gebouwtje te ontwerpen om met mijn werk bezig te zijn. Dat waren in die tijd alleen tekeningen en dan vooral zelfportretten. Zoals in kindertekeningen waarin huizen weergegeven worden als gezichtjes met de deur als mond en de ramen als ogen, wilde ik een ruimtelijk zelfportret bouwen, misschien een verlengde van mezelf proberen te maken: ramen als ogen en schotelantennes als oren. Ook nu ontwerp ik weer torenachtige gebouwtje die een 'gezicht' hebben. Het is iets dat blijft terug komen, ik kan het blijkbaar niet laten. En inderdaad, bij Bruegel komen er ook heel wat gebouwen in de vorm van gezichten voor die de toeschouwer aankijken, terwijl de personages dat zelden doen, die zijn te druk bezig.

Tekst verschenen in het boek: STUK Boek Beeldende Kunst 2000 - 2005